Publieke sector
06 juni 2025

Grondwettelijk Hof vernietigt Vlaams ontslagdecreet

Dit decreet had tot doel de arbeidsrechtelijke ontslagregels toe te passen op lokale en provinciale statutaire ambtenaren. Het feit dat deze ambtenaren geen re-integratie meer kunnen verkrijgen via de arbeidsgerechten, wordt nu als ongrondwettig beschouwd. De gevolgen voor de ontslagen die reeds doorgevoerd waren op 5 juni 2025, worden evenwel gehandhaafd.

Het Vlaams ontslagdecreet

In 2023 hervormde de Vlaamse decreetgever de regels rond het ontslag van statutaire personeelsleden bij Vlaamse gemeenten en provincies. De bedoeling was om de ontslagregeling voor statutaire en contractuele personeelsleden zo veel mogelijk op elkaar af te stemmen.

Concreet werd de regeling inzake de beëindiging van reguliere arbeidsovereenkomsten van toepassing verklaard op statutaire personeelsleden van de provinciale en lokale besturen. Dat betekende dat de ambtenaren voortaan ontslagen konden worden met inachtneming van een opzegtermijn of mits de betaling van een opzeggingsvergoeding, wegens een dringende reden, of zelfs dat de arbeidsrelatie beëindigd kon worden wegens medische overmacht.

In het kader van deze wijzigingen werden de tuchtstraffen “ontslag van ambtswege” en “afzetting” geschrapt.

Voortaan waren de arbeidsrechtbanken en -hoven bevoegd om kennis te nemen van geschillen over deze ontslagen. In dat kader werd aan de arbeidsgerechten geen vernietigingsbevoegdheid toegekend die zou kunnen leiden tot de re-integratie van het personeelslid bij de vaststelling van een onregelmatigheid in de ontslagbeslissing, aangezien het decreet hierover geen bepalingen bevatte.

Beslissing van het Grondwettelijk Hof

Verschillende organisaties en particulieren stapten na de inwerkingtreding van het decreet naar het Grondwettelijk Hof om de grondwettelijkheid ervan te laten toetsen.

1. Bevoegdheidsverdelende regels

In de eerste plaats oordeelt het Hof dat er geen schending is van de bevoegdheidsverdelende regels. Door te verwijzen naar de bepalingen van de Arbeidsovereenkomstenwet, draagt de decreetgever haar bevoegdheid niet over aan de federale wetgever.

Ook het feit dat het decreet de bevoegdheid over ontslaggeschillen toekent aan de arbeidsgerechten (in plaats van, zoals voordien, de Raad van State) acht het Hof aanvaardbaar. Op basis van de theorie van de impliciete bevoegdheden mag het Vlaamse Gewest namelijk uitzonderlijk optreden op een terrein waarvoor het niet bevoegd is, zolang dat noodzakelijk is om een eigen bevoegdheid te regelen.

In dit geval merkt het Hof op dat de bevoegdheid van de arbeidsgerechten beperkt is tot geschillen over het ontslag van lokale en provinciale ambtenaren, en dat de Raad van State bevoegd blijft voor geschillen inzake aanwerving, bevordering en tucht. Het Hof oordeelt dan ook dat het decreet slechts een marginale impact heeft op de bevoegdheden van de federale overheid.

2. Vermindering van het bestaande beschermingsniveau

Het Hof onderzoekt vervolgens of het decreet van 16 juni 2023 het bestaande beschermingsniveau met betrekking tot het recht op arbeid en het recht op billijke arbeidsvoorwaarden (zoals gewaarborgd in artikel 23 van de Grondwet) aanzienlijk aantast, zonder redelijke verantwoording:

  • Het Hof oordeelt dat de uitbreiding van de ontslagmogelijkheden in wezen beperkt blijft tot ontslagen die gebaseerd zijn op de noodwendigheden voor de werking van het bestuur. In geval van afschaffing van een betrekking verplicht de rechtspositieregeling van 20 januari 2023 het bestuur er echter toe om eerst de mogelijkheden tot herplaatsing te onderzoeken. Bovendien garandeert geen enkel algemeen rechtsbeginsel dat een ambtenaar zijn statuut behoudt indien zijn functie wordt opgeheven.

Het Hof besluit dat, zelfs aangenomen dat er sprake zou zijn van een aanzienlijke achteruitgang van de bescherming die aan de ambtenaren wordt geboden, deze achteruitgang gerechtvaardigd is door het doel dat de decreetgever nastreeft, namelijk het moderniseren en flexibiliseren van de beëindiging van statutaire tewerkstelling.

  • Wanneer de Raad van State vroeger een ontslagbeslissing vernietigde, had het ontslagen personeelslid recht op een re-integratie in zijn vroegere functie. Door de bevoegdheid over te hevelen naar de arbeidsgerechten, bestond er geen mogelijkheid meer tot re-integratie bij een onrechtmatige beëindiging van de tewerkstelling.

Het Hof benadrukt dat de vastheid van betrekking een essentieel kenmerk vormt van het statutair ambt. De nood aan flexibilisering kan volgens het Hof dan ook niet verantwoorden dat de bestaande bescherming inzake het recht op arbeid en arbeidsvoorwaarden aanzienlijk wordt verminderd.

Op dit punt oordeelt het Grondwettelijk Hof dat het ontslagdecreet in strijd is met artikel 23 van de Grondwet.

3. Gevolgen

Hoewel het Grondwettelijk Hof dus slechts een deel van het decreet als ongrondwettig beschouwt, vernietigt het toch het gehele decreet. Volgens het Hof vormt het decreet een onlosmakelijk geheel, waardoor een gedeeltelijke vernietiging niet mogelijk is.

Tot slot beslist het de gevolgen van het vernietigde ontslagdecreet (met name de reeds uitgevoerde ontslagen) te handhaven tot op 5 juni 2025. Op die manier komt het Grondwettelijk Hof tegemoet aan bezorgdheden over rechtsonzekerheid en praktische gevolgen van de vernietiging van het decreet. Concreet wil dat zeggen dat ontslagen die plaatsvonden op basis van het vernietigde decreet, geen aanleiding kunnen geven tot een re-integratie.

Te onthouden?

Het Grondwettelijk Hof oordeelde dat het Vlaamse ontslagdecreet vanwege het schrappen van de re-integratiemogelijkheid voor statutaire personeelsleden de Grondwet schendt. De gevolgen van het vernietigde decreet worden gehandhaafd tot op 5 juni 2025.

Bron: Grondwettelijk Hof 5 juni 2025, nr. 85/2025, beschikbaar via cour-const.be.

We use cookies to track usage and preferences Legal terms I Understand