Een impliciet ontslag en een wanprestatie met de bedoeling de overeenkomst te beëindigen, is niet hetzelfde
In een arrest van 6 juni 2025 herhaalt het Arbeidshof van Brussel de voorwaarden om te kunnen spreken van een "wanprestatie met de bedoeling om de overeenkomst te beëindigen". Zo moet de intentie van de werkgever om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, aangetoond worden. Daarnaast kan een verbrekingsdaad niet met terugwerkende kracht worden vastgesteld.

Context
Een werkneemster meldt toenemende spanningen met een andere collega, die ze als morele intimidatie omschrijft. Ze dient daarop twee verzoeken in tot formele psychosociale interventie, één voor haar collega en één voor het management van de onderneming.
De werkgever beëindigt vervolgens haar arbeidsovereenkomst met inachtneming van een opzeggingstermijn.
De werkneemster betwist haar ontslag en stelt dat de werkgever haar arbeidsovereenkomst al eerder had verbroken, wegens (gebrek aan) handelingen op het vlak van het psychosociaal welzijn op het werk. Op basis daarvan vordert ze de betaling van een opzeggingsvergoeding.
Beoordeling van het Arbeidshof
Allereerst maakt het Arbeidshof een onderscheid tussen een "impliciet ontslag" en een “wanprestatie met de bedoeling de overeenkomst te beëindigen”:
- Een wanprestatie met de bedoeling de overeenkomst te beëindigen, veronderstelt dat uit de tekortkoming een duidelijke wil blijkt om de arbeidsovereenkomst te beëindigen.
- Een impliciet ontslag vloeit voort uit de eenzijdige wijziging van een essentieel bestanddeel van de arbeidsovereenkomst, zonder dat een intentie tot beëindiging moet bewezen worden.
In deze zaak beroept de werkneemster zich op een wanprestatie met de bedoeling de overeenkomst te beëindigen, meer bepaald op feiten die zich vier maanden eerder hadden voorgedaan. Volgens het Hof kan een dergelijke daad als wanprestatie niet met terugwerkende kracht ingeroepen worden. Evenmin toont de werknemer aan dat de werkgever met deze vermeende tekortkomingen de wil had geuit om de arbeidsovereenkomst te beëindigen.
Verder stelt het Hof dat de werkneemster niet aantoont dat de aangevoerde tekortkomingen van de werkgever hebben geleid tot een eenzijdige wijziging van de arbeidsovereenkomst. Van een impliciet ontslag is er dus ook geen sprake.
Aangezien niet de werkgever, maar wel de werknemer bijgevolg de arbeidsovereenkomst had verbroken, werd deze laatste veroordeeld tot betaling van een opzeggingsvergoeding.
Te onthouden?
Het arrest bevat een aantal belangrijke lessen met betrekking tot het inroepen van een met verbreking gelijkgestelde daad.
Een impliciet ontslag onderscheidt zich van een “wanprestatie met de bedoeling de overeenkomst te beëindigen” doordat voor deze laatste wél de wil tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst moet worden aangetoond. Bovendien kan een dergelijke tekortkoming niet met terugwerkende kracht worden ingeroepen.
Bron: Arbh. Brussel, 6 juni 2025, A.R. nr. 2024/AB/30, onuitgeg.