Langere verjaringstermijnen voor vordering achterstallige socialezekerheidsbijdragen

Context

Wanneer een werkgever in gebreke blijft om de verschuldigde socialezekerheidsbijdragen te betalen, dan kan de RSZ in de regel 3 jaar terug in de tijd gaan. Enkel in geval van bedrog, geldt – sinds 1 januari 2023 – een verjaringstermijn van 10 jaar.

Het niet, niet-tijdig of niet-correct betalen van socialezekerheidsbijdragen, maakt evenwel ook een sociaalrechtelijk misdrijf uit. Burgerlijke vorderingen op grond van een misdrijf verjaren pas na 5 jaar.

De vraag stelde zich dan ook of, en onder welke voorwaarden, de RSZ zich op dit sociaalrechtelijk misdrijf zou kunnen beroepen, om gebruik te kunnen maken van deze langere verjaringstermijn.

Arrest van het Hof van Cassatie

Het Hof van Cassatie bevestigt nu dat de niet-betaling van socialezekerheidsbijdragen een persoonlijke schade vormt voor de RSZ. Hierdoor kan de RSZ schadeherstel op grond van een misdrijf vorderen van een werkgever die zijn verplichtingen in dit verband niet nakomt.

Het Hof bevestigt overigens ook dat de RSZ zich kan beroepen op deze langere verjaringstermijn van 5 jaar, wanneer het:

• een burgerlijke vordering instelt voor een arbeidsgerecht, of ;
• zich burgerlijke partij stelt in een strafprocedure en de werkgever veroordeeld wordt tot de betaling van socialezekerheidsbijdragen.

Indien het misdrijf daarnaast ook als een « voortgezet misdrijf » zou gekwalificeerd worden, met name wanneer er sprake is van één enkel opzet of schuldige nalatigheid, dan begint de vijfjarige verjaringstermijn pas te lopen vanaf het moment dat het laatste misdrijf (niet-betaling bijdragen) gepleegd werd. In dat geval kan de RSZ nog veel verder in de tijd teruggaan dan 5 jaar.

Te onthouden ?

Een werkgever die de verschuldigde socialezekerheidsbijdragen niet correct betaalt, bijvoorbeeld door forfaitaire onkostenvergoedingen toe te kennen die niet redelijk verantwoord kunnen worden, moet rekening houden met een verjaringstermijn van 5 jaar (of nog langer).